“ Het is stralend weer wanneer ik om 9u de klim naar Cruz
de Ferro inzet. 1 voor 1 raap ik de jongeren op die de voorbije nacht niet op
tijd hun bed inkropen. Stilaan komen er echter donkere wolken over de bergkam
voor me gekropen. Twee dorpjes voor de top sla ik in een klein winkeltje wat
proviand in voor de slotklim en kijk even de kat uit de boom. Het lijkt even te
beteren maar wanneer ik het laatste dorpje bereik, stap ik zonder halt te
houden door want de lucht ziet bijna inktzwart, het begint al te druppelen en
het is nog maar 2km tot het ijzeren kruis. Ik snel een Zuid-Koreaans meisje
voorbij en de hemelsluizen gaan nu echt open. Enkele honderden meters voor de
top slaat een onderkoelde wind me in het gezicht en begint het zowaar te
sneeuwen. Aan het Cruz de Ferro haal ik met onhandig koude vingers mijn
steentje uit mijn heuptasje en enkele seconden van concentratie later smijt ik
het op de hoop. De vrouw van daarnet staat veel sneller dan verwacht naast me.
Ze bidt als bezeten (30% van de Zuid-Koreanen is katholiek en meestal dan nog
van het meest fanatieke soort) terwijl de tranen haar over de wangen stromen.
Ik weet dat je enkele km’s na de top kan schuilen in een albergue en besluit in
1 ruk door te marcheren tot daar. De vrouw blijft me angstvallig volgen en ik
hoor haar snotteren en jammeren ondanks de gierende wind. “Are you okay?”,roep ik. Ze heeft vreselijk veel angst en smeekt of
ik wat trager kan wandelen zodat ze kan volgen. “Nee, je mag me niet volgen…”, antwoord ik. “Ik zal jou volgen. Don’t look back. Trust me!”, roep ik. Na 50m
kijkt ze eenmaal om. Vluchtig, schichtig, om er zich van te vergewissen dat ik
woord hou. Enkele km’s later kijkt ze pas voor de tweede maal om wanneer we in
de inkom (of ja, veredeld tentenkamp) van de donativo staan en hartelijk
verwelkomd worden door de hospitalero. De Zuid-Koreaanse vrouw bedankt me en
samen drinken we een dampende mok koffie terwijl mijn vingers terug tot leven
komen :) De donativo ontvangt al 25 jaar vermoeide, oververhitte en verkleumde
pelgrims op deze onherbergzame plaats. Iedere dankbare pelgrim laat wat geld
achter voor de koffie, koekjes of overnachting van diegenen die volgen en die
op hun beurt wat geld achterlaten. Een werkwijze zoals op veel plaatsen langs de
Camino, maar in deze barre omstandigheden voel je pas de grote kracht en liefde
die erachter schuilt… Ik beloof de vrouw verder te vergezellen maar terwijl ik
wat foto’s neem, steekt er een dichte mist op en raak ik haar kwijt in het
wirwar van paden richting El Acebo en voel me schuldig. Na 5km kom ik haar
terug tegen. Ik verontschuldig me. “Dat
is niet nodig…”, zegt ze trots. “I’ll
see you in El Acebo. I’ll be fine on my own!”, roept ze en ik laat haar
achter. Even later komt de zon er terug door. Ik denk aan mijn avonturen op de
Pierre-sur-Haute 60 dagen geleden. Hoe ik daar stond te janken en te
stampvoeten als een klein kind, van angst, van frustratie… Maar ik zette door
en in the end kwam alles in orde en beleefde ik de mooiste dag van deze reis. Vandaag
had ik geen schrik meer en kon ik de vrouw helpen en dat is een fantastisch
gevoel. Ze had enkel letterlijk en figuurlijk een steuntje in de rug nodig om
haar eigen weg te kunnen gaan. En ja, denk ik, dat is ook waar Project Ikaros
om draait. Terwijl ik verder afdaal denk ik ook aan jullie, dat ik weer een
leuk verhaal voor de blog heb en dat ik binnen 12 dagen aan de zee van kaap
Fisterra zal staan. Ik hoop dat deze reis en deze blog jullie kunnen inspireren
een centje achter te laten voor de jongeren die ons zullen volgen, net zoals de
dankbare pelgrims op de berg hun centjes achterlaten… En na al dat denken en
dalen is een mens toch moe, en in de bar van de albergue plof ik neer aan de toog
en bestel een whisky om de kou uit mijn botten te jagen. Ik moet er echt wel
verkleumd uitgezien hebben want de patron was wel heel gul tijdens het
inschenken. Na dat laatste obstakel overwonnen te hebben, leg ik mij
afgepeigerd op mijn bed en doezel weg. Twee uur later schiet ik wakker als 2
jonge pelgrims van mijn leeftijd de slaapzaal binnenkomen. Takashi, een
30-jarige Japanner, en Jana, een 28-jarige Duitse, hebben elkaar leren kennen
tijdens hun eerste Camino en wandelen nu voor de derde maal samen. Ze vragen of
ik samen met hen wil eten. Takashi kruipt vroeg zijn bed in, maar met Jana met
de mooie ogen zit ik nog uren aan de toog tot de patron ons erop attent maakt
dat de collega’s al uren in hun slaapzak liggen te knorren. We krijgen nog een laatste pintje en terwijl we een laatste sigaret roken, komt Jana dicht tegen me aan zitten en zegt me veelbetekenend dat Takashi maar een normale vriend is, “not my boyfriend”. Ze kijkt me diep in de ogen, ik in de hare, en er volgt een stilte. Ik vrees dat mijn antwoord niet is wat ze verwachtte, als ik zeg dat ik mijn Camino al 111 dagen wandel zonder zat te zijn geweest (alhoewel het hier en daar niet veel scheelde), zonder drugs (zoals thuis voor alle duidelijkheid), en alleen “If you know what I mean”… Ze snapt het, geeft me een zoen op de wang en we kruipen onze slaapzak in. Onze bunkbedden staan tegen elkaar (kwestie van zoveel mogelijk pelgrims in 1 slaapzaal geduwd te krijgen…) maar we blijven netjes ieder aan onze kant liggen. Voor even althans want het is barkoud. Uiteindelijk belanden we met de ruggen tegen elkaar en smoren we ons gegiechel in onze slaapzak. Ik sus mezelf met de gedachte dat het niet altijd straffe verhalen moeten zijn op de Camino. Ik voel me een pantoffelheld, maar wel 1 met een missie. Nog 12 dagen en ik sta met mijn voeten in de Atlantische Oceaan: da’s een straf verhaal ;) Fijn weekend!!! EINDE“
Geen opmerkingen:
Een reactie posten